Mini-essay
Mini-essay
Marcel Duchamp is niet Marianne Schuit
Marcel Duchamp wordt algemeen erkend als één van de vaders van de moderne kunst. Een grappige vader.
Spitsvondig. Origineel. Tegendraads. Die – zoals dat zo mooi heet – indringende vragen stelde over het wezen van
de kunst.
Duchamp vroeg door te maken en wat hij maakte zette op zijn kop waarvan men dacht dat het toch stevig met
zijn voeten op de grond stond. Voor Marcel stond niets stevig genoeg op de grond om het niet in een handomdraai
op zijn kop te kunnen zetten.
Via zijn pseudo-alter-ego R. Mutt bracht hij in 1917 de New Yorkse kunstgemoederen in beroering, toen deze
onbekende Mutt het aandurfde een pisbak als kunstwerk in te leveren voor een tentoonstelling georganiseerd door
The New York Society of Independent Artists. De organiserende kunstenaars dachten dat Mutt hen wilde beledigen.
De pisbak, die door Mutt/Duchamp Fountain was gedoopt, haalde de tentoonstelling niet. Een mythe was geboren.
En een vader, die vele, vele, vele kinderen zou voortbrengen in de westerse kunstwereld van de jaren vijftig,
zestig en zeventig (en eigenlijk ook nog wel de jaren tachtig en negentig) van de twintigste eeuw.
Marcel Duchamp, meester van het ongerijmde, verpersoonlijking van de absolute artistieke vrijheid. Vooral aan
hem hebben wij het idee te danken dat één idee genoeg is om een interessant kunstwerk te maken. En, verdomd,
bij Marcel werkte dat, omdat hij interessante ideeën had en de eerste was. Wat er in het boegwater van zijn
kunstzinnige koers daarna bij anderen aan ideeën (ideetjes is een beter woord) is opgeborreld, is zelden tot nooit
van even interessant gehalte geweest als de ideeën van de vader. De ideetjes waren te dun, de ideetjes raakten
steeds verder uitgekauwd, de ideetjes ontstonden in een maatschappelijke omgeving die ongerijmde kunst al te
zeer had omarmd om door dergelijke ideetjes nog wezenlijk geprikkeld te raken.
Marcel Duchamp was de eerste en meteen ook verreweg de beste (frase voor een deel ontleend aan W.F.
Hermans...). Zijn speelse experimenten met het serieuze begrip kunst hebben de weg bereid voor een waaier aan
kunstuitingen waarin begrippen als traditionalisme, begrijpelijkheid, vanzelfsprekendheid en esthetica hardhandig
aan de kant werden geschoven. Maar bovenal heeft Duchamp een mate van ongerijmdheid in de kunst
geïntroduceerd die zijn gelijke niet kende in de kunst van voor 1917.
Het ongerijmde. Daarin vertoont het gebruikelijke een ongebruikelijk gezicht, een gezicht dat zo anders kan zijn,
dat je het misschien wel helemaal niet meer als gezicht herkent. Plotsklaps. En misschien wel verontrustend. Soms
hilarisch. Marcel Duchamp zocht met name het hilarische. Hij weigerde categorisch het leven in het algemeen en
de kunst (als zichzelf serieus nemend instituut) in het bijzonder serieus te nemen. Vooral hierin zal hij verschillen
van de vele kinderen die hij onder moderne kunstenaars heeft gebaard: die namen het leven en vooral het
kunstzinnige deel daarvan (en dan vooral hun eigen aandeel daarin) vaak maar al te serieus.
Waaruit bestaat het speelse ongerijmde van Marcel Duchamp? Dat bestaat voornamelijk uit een onverwachte
omgang met wat men als te doen gebruikelijk beschouwt. Doe daarmee wat niemand ooit gedacht had dat je
ermee kon doen, plaats het in een ruimte die van vastliggende verwachtingspatronen aan elkaar hangt, en de
verwarring is compleet en daarmee je kunstzinnige statement. Of doe er juist niet mee waarvan men normaal
gesproken mag verwachten dat je dat ermee doet (hetgeen in feite op hetzelfde neerkomt).
Hoe dan ook, het soort ongerijmdheid waarop Marcel Duchamp en zijn vele, vele, vele volgelingen patent lijken te hebben, komt altijd voort uit een spel waarin je het gewone tot iets ongewoons verheft, of het ongewone tot iets gewoons verlaagt (het snorrteje op de Mona Lisa, dat in het geval van Duchamp een sprankelende grap blijkt, maar in vrijwel alle volgende gevallen in studentikoze meligheid sneuvelt).
Marianne Schuit is als geen ander bij de ongerijmdheid thuis. Maar de ongerijmdheid waarin zij verblijft is van een
wezenlijk andere aard dan de ongerijmdheid die Marcel Duchamp ooit de kunst binnenvoerde. Deze laatste
ongerijmdheid is, hoe je het ook wendt of keert, altijd de uitkomst van de een of andere toer, het is en blijft een
trucje, een foefje, vooral een ideetje, een spel(letje) met de, op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd
heersende, gebruikelijke verwachtingspatronen. Daarmee wordt de kern van deze ongerijmdheid altijd gevormd
door een ingrijpen van buitenaf. Door de kunstenaar, die heel bewust zijn publiek 'op het verkeerde been' wil
zetten.
Bij Marianne Schuit is nergens sprake van een trucje, een foefje, een spelletje, een ingrijpen van buitenaf, een
ingrijpen vooraf. Overal ontvouwt haar ongerijmdheid zich als een zich volkomen van binnenuit ontplooiend
fenomeen. De ongerijmdheid van Marianne Schuit is daarmee een net zo intrinsiek met haar kunst verweven
fenomeen, als hardheid en zwaarte dat zijn van een steen. Haar ongerijmdheid maakt deel uit van de meest
natuurlijke staat van haar extreem natuurlijke werk. Zij komt op geen enkele manier voort uit cerebrale processen
die uiteindelijk leiden tot het aanbrengen van een bepaalde crux in haar werk. Haar ongerijmdheid is, meer niet.
Zij werd niet bedacht, zij heeft zich meester gemaakt. Meer niet.
Meer niet?
Mogelijk het grootste belang van het zeer belangrijke werk van Marianne Schuit, ligt in het feit dat in dit werk het
ongerijmde op de allernatuurlijkste wijze voortkomt uit het gebruikelijke, het gewone. Nergens in het werk van
Marianne Schuit duiken 'vreemde' elementen op die dat werk een ongewoon karakter (moeten) verlenen. Alles,
kleur, vorm, compositie, is in feite zo gewoon als maar kan. En toch verdwijnt het, met zijn allen, op een zeker
punt volledig in een geestelijke ruimte die zich alleen nog als 'ongerijmd' laat omschrijven. Waar dat punt ligt, je
weet het zelfs bij benadering niet. Hoe de diverse elementen van de schilderijen van Marianne Schuit bijdragen
aan het in het ongerijmde terechtkomen van deze schilderijen, je begrijpt het niet. Feit is dat zij dit doen,
eenvoudig als zij in zichzelf zijn.
In het werk van Marianne Schuit is de schijnbare tegenstelling tussen het gewone en het ongewone, het gerijmde
en het ongerijmde, opgeheven. Gerijmd en ongerijmd bestaan bij haar niet als twee onverenigbare tegenpolen,
maar bevinden zich beiden op één en dezelfde glijdende schaal waarvan het allergewoonste zich aan de ene zijde
bevindt en het meest ongerijmde aan de andere zijde. Nergens op deze schaal valt een punt aan te wijzen waar
het gewone alleen maar gewoon is (omdat dat altijd in zekere mate met het ongewone vermengd is), nergens op
deze schaal valt een punt aan te wijzen waar het ongewone alleen maar ongewoon is (omdat het altijd in zekere
mate met het gewone vermengd is). M.a.w. bij Marianne Schuit is het ongerijmde niets anders dan een vorm van
het gerijmde, het ongewone een vorm van het gewone.
Alle andere kunstenaars hebben het ongerijmde altijd tegenover het gerijmde geplaatst. Zelfs de surrealisten, die
zich thuis waanden in de wereld van het onderbewuste, zelfs de mannen van Breton, zagen het ongewone in
wezen als iets dat alleen kon bestaan als je het gewone elimineerde. Marianne Schuit elimineert het gewone niet:
het is haar basismateriaal, dat tijdens het proces van het schilderen blijkbaar tot constellaties van kleur, vorm en
ruimtelijke aanwezigheid kan samenvallen waarin het uiterst gewone heeft plaats gemaakt voor iets zeer
ongerijmds. Waarmee zij, naar mijn idee, niet minder uitdrukt dan de gewaarwording dat het ongerijmde in feite
de natuurlijke staat is van de menselijke conditie. Iedereen die enige tijd nadenkt over de positie van de mens in
het heelal, over het onvatbare daarvan, begrijpt dat Marianne Schuit hiermee, met de eenvoudigste middelen, de
diepste van alle waarnemingen gestalte geeft in haar schilderijen.
“Mijn werk is alleen de som der delen, elk deel afzonderlijk is van geen enkel belang. Elk deel krijgt alleen zijn heel bijzondere betekenis in samenhang met alle andere onderdelen, afzonderlijk is er niets bijzonders mee aan de hand.” Aldus de schilderes.
Dat is waar. Nooit zal iemand het werk van Marianne Schuit kunnen epigoneren, omdat de diverse elementen
daarvan, alle elementen daarvan, zo onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, dat je er niet één van kunt isoleren
zonder het volledig aan betekenis in te laten boeten en zonder het hele werk volledig aan betekenis te laten
inboeten. Iemand kan Rembrandt-achtig werk maken, iemand kan Mondriaan-achtig werk maken, iemand kan
Picasso-achtig werk maken, niemand zal echter ooit in staat zijn Marianne Schuit-achtig werk te maken. Het werk
van Marianne Schuit is of helemaal Marianne Schuit of beslist geen Marianne Schuit, terwijl een meestervervalser
best in staat is heel dicht te komen bij het werk van Picasso. Ook enigszins getalenteerde epigonen kunnen heel
goed De Kooning-achtig werk maken, waarin zij dicht bij de speciale sfeer, de speciale uitdrukking, komen die De
Kooning in zijn schilderijen heeft gelegd. Maar er zal niemand zijn die de specifieke magie uit de schilderijen van
Marianne Schuit ook maar bij benadering zal weten te treffen. Daarvoor is te onbegrijpelijk waar die magie, die
ongerijmde magie, hem nou in zit. Talent, sensitiviteit, een zeer diepe blik, het is allemaal niet voldoende om
greep te krijgen op wat het werk van Marianne Schuit zijn onwaarschijnlijke kwaliteiten verleent.
Het lijkt erop dat in de geest van Marianne Schuit ruimte is voor een synthese van de elementen van deze wereld
(elke kunstenaar verhoudt zich uiteindelijk toch tot de elementen die de wereld uitmaken) die in nog geen enkele
menselijke geest gestalte heeft gekregen. Zelfs in de geest van de schrijver Franz Kafka, die het gewone ook zo
onbegrijpelijk heeft laten 'ontsporen' in het ongerijmde, heeft deze hyper-intuïtieve synthese zich niet zo groots,
niet zo weids, kunnen ontplooien als in de geest van Marianne Schuit. Haar kunst bevindt zich dan ook in een
'categorie' op zichzelf, omdat zij nergens mee te vergelijken valt, ook al vertoont zij allerlei uit andere kunst
herkenbare elementen. Nergens zijn die elementen zo transcendent samengekomen als in haar werk.
Mick van Schooneveld